Traduction faite en ligne...
====================
Auteur : Haemstedius, Adriaen Cornelisz van (Haemstede)
Historie der martelaren.
Die, om de getuigenis der evangelische waarheid hun bloed gestort hebben.
Van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655 toe.
Ende dat niet alleen in de Nederlanden maar ook in Frankrijk, Engeland, Schotland,
Spanje, Italië, Duitschland, Amerika en andere landen.
Met vele van hunne brieven en belijdenissen, als mede de moord te Parijs,
de moort in Voltoline, d’ongehoorde wreedtheyt in Ierland, mitsgaders de schrickelicke moord op de Vaudoysen
(Waldenzen) in Piëdmont en andere vervolgingen der geloovigen.
==================
" Histoire des martyrs.
Qui, pour le témoignage de la vérité évangélique, ont versé leur sang.
Du Christ notre Sauveur jusqu'à l'année 1655.
Non seulement aux Pays-Bas, mais aussi en France, en Angleterre, en Écosse,
en Espagne, en Italie, en Allemagne, en Amérique et dans d'autres pays.
Avec un grand nombre de leurs lettres et confessions, ainsi que l'assassinat à Paris,
le massacre à Voltoline, la cruauté sans précédent en Irlande, ainsi que le terrible assassinat des Vaudois
au Piémont et d'autres persécutions de fidèles. "
Historie der Martelaren, deel 7 Maria van Provins [JAAR 1629.] Deze vrouw was de dochter van Jonker Livintis van Provins, in zijn leven heer van Straten, Rovenhuizen, enz. raadsheer van de koning van Spanje, hoogbeambte van het land van Waes, enz. Zij was gehuwd met een zeker edelman, Nicolaas van Pietsen genaamd, heer van Pietsen, enz. Deze vrouw was vroeger Rooms, doch werd later, door Gods genade, verlicht met de ware zaligmakende kennis. Na het sluiten van het twaalfjarig bestand, vertoefde zij nog enige tijd op haar heerlijkheid ter Straten, om daar, uit kracht van het genoemde bestand, haar bezittingen te regelen, ten gevolge waarvan zij ook nog langdurige moeilijke rechtsgedingen had voor het hof van Mechelen. Zij onthield zich echter van alle roomse afgoderijen, kwam niet in de Roomse kerk, ging niet biechten, woonde he t sacrament niet bij enz., maar oefende zich integendeel zeer ijverig in het lezen van de heilige Schrift en andere zalige handelingen. Daar de pausgezi nde geestelijkheid dit niet kon verdragen, schreef de bisschop van Mechelen, van 1 Februari 1628 tot 1629 bij herhaling en drong er op alle wijzen op aan, de genoemde vrouw Maria van Provins, als zijnde een afvallige ketterse vrouw, gevankelijk naar Gent te zenden, om haar daar te straffen, volgens het goedvinden van de paus van Rome en de bevelschriften van de koning van Spanje. Niettegenstaande de beambte van het geestelijke hof daarop aan de bisschop antwoordde, dat hij had vernomen, dat genoemde vrouw van Provins toestemming had van haar hoogheid de Regentesse, om ongemoeid op de genoemde heerlijkheid ter Straten te mogen wonen, en dat ook deze vrouw daar nog was wegens de regeling van haar bezittingen, die haar, uit kracht van het besluit Trefve, to ekwamen, en zij een stokoude vrouw was van in de tachtig jaren, schreven evenwel de bisschoppen van Gent en Mechelen aan de bedoelden beambte, en bevalen opzettelijk deze vrouw gevankelijk naar het geestelijke hof te Gent te brengen. Ten gevolge daarvan werd vrouuw van Provins door de aanklager en vele gerechtsdienaren gevankelijk van de heerlijkheid ter Straten naar Gent gevoerd, en daar in een goed verzekerde gevangenis gezet, waar zij haar bij herhaling scherp kwamen ondervragen over vele en onderscheiden zaken, zoals: van welke gezindheid zij was, enwie van haar familie in Holland ook naar de kerk gingen, of zij nooit op haar huis ter Straten enige ketters had ontvangen, en of zij met hen ook had gegeten en gedronken, of zij nooit met de mond of binnensmonds gesproken of gedacht had enige lasterlijke woorden tegen de Rooms katholieke kerk, de paus van Rome, de priesters, pastoors, kloosters, kloosterlingen of enige van hun plechtigheden; of zij geen predikanten in haar huis had laten komen, hoe zij haar ketterse boeken had verkregen; of zij haar dienstboden ook de mis liet bijwonen; of zij geen Geuzenpsalmen en andere liederen in haar huis zong, of zij geen vlees op Vrijdag en andere vastendagen at; hoe zij dacht over de aflaatbrieven, en het vagevuur, de beelden, de mis, de overblijfs elen van heilige personen of zaken, enz. Aangaande deze en vele andere dergelijke zaken werd zij zeer scherp ondervraagd, hetwelk wij niet alles kunnen opnoemen, aangezien wij haar antwoorden daarop niet hebben kunnen verkrijgen.
Behalve de ondervraging van deze vrouw van Provins zelf, liet ook de bisschop van Gent zeer ijverig naar haar onderzoeken ter plaatse, waar zij gewoond had. Op haar heerlijkheid ter Straten had ook een scherpe huiszoeking plaats, waarbij alle koffers, kisten en sloten werden opengemaakt. En, ofschoon deze vrouw zeer streng, zonder iemand te mogen spreken, bewaakt werd, strenger dan haar adellijk bloed en hoge onderdom wel verdragen kon, verried zij echter niemand, en verklaarde bij haar geloof te willen blijven, al zou men daaromhaar ook levend willen verbranden. Eindelijk na vele kwellingen en martelingen, die zij bij herhaling van de geestelijkheid daar moest verduren, werd het vonnis door het geestelijke hof over haar uitgesproken, wat wij hier ook willen meedelen.
Vonnis van het geestelijke hof te Gent tegen mejuffrouw Maria van Provins.
"Gezien hebbende de stukken van dit rechtsgeding, voornamelijk dat de beklaagde het antwoord is schuldig gebleven. Gezien ook haar eigen antwoord en onderzoek in de gevangenis van dit hof, na haar gevangenneming gedaan, waaruit ons is gebleken, dat de beklaagde zich zover vergeten heeft, dat zij nooit in al de jaren, die zij op de heerlijkheid ter Straten heeft doorgebracht, op zon- of heilige dagen ter kerk is gegaan, noch jaarlijks met Pasen heeft voldaan aan de geboden van de heilige kerk, betreffende de biecht en het avondmaal; dat ook, toen zij gevangen genomen werd, bij haar vele Geuzenboeken zijn gevonden en onder andere vele Geuzen Nieuwe Testamenten, een van Petrus Dathenus, met de Geuzenpsalmen; eindelijk dat zij in deze stad geboren is van katholieke ouders, op katholieke wijze gedoopt is, zich van haar vierentwintigste jaar af in de samenkomst van andere ketters heeft laten vinden, welke sekte zij zo hardnekkig, aanhangt, dat zij in het openbaar belijdt daarin te willen leven en sterven, en daarom ook weigert enig onderricht te willen ontvangen in het katholiek geloof; overwegende dat de katholieke kerk, die anders een goede moeder is, gewoon is hen, die in de ketterij verhard zijn, ver van haar kudde te verjagen en die uit te roeien, opdat haar gezonde schapen door die ziekte en dat voorbeeld van zulke lieden niet zouden besmet worden; op alles gelet hebbende, zo is het, dat wij zeggen en verklaren, dat de beklaagde als afvallige om redenen genoemd, gevallen is in al de bannen en straffen, zo door de paus van Rome als door de geschriften van de koning van Spanje jegens de Geuzen en afvalligen vastgesteld, haar daarenboven veroordelen te verschijnen in de vergaderkamer van dit hof, en daar haar Geuzenboeken met eigen handen in het vuur te wetpen en te verbranden, wat tot dit einde daar zal worden gereed gemaakt; bannende haar voorts eeuwig uit het bisdom van Gent, haar verbiedende daar meer te komen op straf van eeuwige gevangenschap en een boete van duizend gulden tot opbouw van de toren van St. Bavo, daarenboven veroordeelden wij haar tot een boete van vijftig ponden groten, tot voordeel van de arme gevangenen, ter beschikking van zijn eerwaardige, de bisschop van Gent en voorts in de kosten van dit rechtsgeding, volgens onze opgave. Uitgesproken in Gent, den 19e Juni 1529 Ondertekend, Leemput.
Volgens dit vonnis sleepten zij de genoemde Vrouw voor duizend mensen in de vergaderkamer van het, geestelijk hof van de bisschop van Gent, bonden het psalmboek en andere hervormde boeken in haar voorschoot, en brachten haar bij een groot vuur, dat daartoe was gereed gemaakt, schopten vervolgens die boeken uit haar schoot, daar zij die er niet wilde uitnemen, wierpen die in het vuur, en verbrandden die. De oude mevrouw zei daarop: Wat zal de koning David wel zeggen dat men zijn boeken in Vlaanderen zo verbrandt? Wat een groot vuur zouden deze heren in Holland wel maken, als zij daar eens meester waren, daar men hier zulk een groot vuur stookt voor zo weinig boeken." Toen de genoemde bisschoppen de aanmerkingen hoorden van het volk over deze mishandeling, te weten, dat deze vrouw voorrechten had van haar hoogheid, en ook krachtens het besluit van het Twaalfjarig Bestand recht had op haar bezittingen, lieten zij brieven komen, om zogenaamd te tonen, dat dit het bedrijf van de koning van Spanje was, en vanwege de koning in zijn raad te Brussel, op de 27sten November 1629, waarbij de koning opzettelijk beval aan de procureur-generaal van Vlaanderen, om de vrouw van Provins uit de gevangenis van het geestelijke hof te halen, haar in de gevangenis op het kasteel te brengen, en haar daar te straffen overeenkomstig de besluiten van de paus en van zijn koninklijke majesteit. Nadat zij daar enige tijd in grote ellende was gevangen gehouden, en vele onaangenaamheden en snoodheden had verduurd, ontving zij op de 7den December, op aandringen van de bisschoppen van Gent en Mechelen, nog een ander vonnis, uitgesproken in de raad van Vlaanderen, waarbij zij levenslang gebannen werd uit alle landen van de koning van Spanje, en bevolen voor zonsondergang de stad Gent te verlaten, het land Vlaanderen binnen drie dagen en al de landen van de koning van Spanje binnen acht dagen, enz. Door andere brieven echter, in de raad van zijn majesteit te Brussel, werd bevolen, dat, niettegenstaande het genoemde vonnis, de bedoelde gevangene zou blijven zitten tot haren dood. Volgens dit bevel werd deze vrouw zovele maanden streng gevangen gehouden, totdat zij eindelijk door de vele kwellingen, die zwaar waren, op haar sterfbed verklaarde wel duizend doden in de gevangenis te zijn gestorven, en tot de grootste ellende verviel, zodat de gevangenbewaarder berichtte, dat het haar niet mogelijk was langer te leven. De raad, die beducht was voor het volk, en voor erger vreesde, liet toen de oude zieke vrouw op een stoel naar een boerenwagen overbrengen, in tegenwoordigheid van duizenden mensen, en naar IJzendijke voeren, met opzettelijk verbod op lijfstraf van ooit terug te komen in de landen van de koning van Spanje, vanwaar zij later te Amsterdam aankwam en spoedig daar stierf.